Just another day at the office... |
Mirek blogt | |
dinsdag 02 augustus 2011 18:35 | |
Ik zit met mijn rug tegen het gemeentehuis annex postkantoor annex gemeenschapsruimte van Kfar Kadum. Aan de schaduwzijde. Het zal een uur of vier zijn. Ik kijk uit op het huis van de broer van de locoburgemeester. Vlak daarachter een kleine, maar steile rotswand. Nog iets verder, op de heuveltop, een Joodse nederzetting.
We zijn hier om deel te nemen aan een wekelijkse protestactie van de bewoners en een aantal buitenlanders die hun zaak steunen. Het schijnt dat er hier ook regelmatig Joden deelnemen die het niet eens zijn met de Israëlische zaak. Eerder vanmorgen legde de locoburgemeester, staand op het dak van het gemeentehuis, in het rond wijzend, ons uit hoe de situatie in elkaar zat. Het is een rustig, in redelijk Engels formulerende, kleine, wat kalende man met een beetje Turks snorretje. Vanmorgen om zes uur ontving hij ons met alle egards, koffie, thee en ontbijt. Gisteren zijn in Nablus de afspraken in de grondverf gezet met een andere dorpsbewoner. Ik moet inwendig grinniken om de militaire operatie die het lijkt te worden. Omdat de Israëli’s weten dat dit elke week gebeurt, sluiten ze de enige toegangsweg naar het dorp nogal eens af met een zogenaamd ‘flying roadblock’ (paar jeeps op de weg, paar man d’r bij). Dat doen ze al om een uur of zeven. Of je er dan nog doorkomt als buitenlandse band met vreedzame bedoelingen is zeer de vraag. Er zijn 3 opties: De laatste optie klinkt mij verreweg het meest aantrekkelijk in de oren. Nu we dan toch besloten hebben deel te nemen aan een demonstratie mag het van mij ook best een beetje avontuurlijk worden. Het wordt uiteraard de pragmatische optie B. Ook al vanwege de logistieke heisa die het andere plan met zich mee brengt. Dus hangen we een paar uur buitengewoon slaperig in en rond het pand, bezoeken het ezeltje dat er achter staat, kauwen op een stuk van de lokale pizzavariant, of luisteren naar de uitleg van de locoburgemeester. Om 12 uur zijn we met de bus verkast naar de moskee. We staan klaar. Na het gebed zullen we met de demonstratie naar de ‘confrontatielijn’ op de weg naar één van de nederzettingen lopen. Er is afgesproken dat wij ver van de confrontatielijn zullen blijven met onze instrumenten en van achteren de demonstratie muzikaal zullen ondersteunen. En dat er door de dorpelingen zeer terughoudend zal worden opgetreden bij de lijn, om ons niet in gevaar te brengen. De locoburgemeester hoopt op een gesprek met de Israëli’s. Het valt me vanaf het eerste moment wel op dat er wat opgefokte jongetjes rondlopen. Sommigen al met hun shawl voor hun gezicht geknoopt. En van kleine kindertjes die met vlaggen van hun vaderland lopen te zwaaien ben ik ook nooit een groot voorstander geweest. Bezet of niet. We vertrekken. De mensen zijn laaiend enthousiast over onze bijdrage en als we ‘Ween a Ramallah’ inzetten (een lokale hit die we voor deze tour ingestudeerd hebben), zingt iedereen mee. Eén van de nadelen van de positie van de trompetten tijdens loopoptredens (helemaal achteraan), is dat sommige informatie wat laat doorsijpelt. Bijvoorbeeld als er afgeroepen wordt wat het volgende nummer is. Dan kan het voorkomen dat je wel eens te laat bent met een inzet. Of je komt er, als de band (& de demonstratie) tot stilstand is gekomen pas achter dat de voorkant van de band maar een paar meter van de prikkeldraadafzetting midden op de weg tot stilstand is gekomen. Er zijn sprekers. In het Arabisch. Die taal ligt ons westerlingen niet lekker in het gehoor. Dat wordt er niet beter op als ie door een megafoon geschreeuwd wordt door iemand die – met alle recht van spreken, laat ik daar duidelijk over zijn – woedend is van machteloosheid. Of als het uit de mond komt van een klein jongetje dat op de schouders van een paar volwassenen, met een vlag om zijn schouders boven de menigte uittorenend, een A-viertje voorleest. Op een van volwassen mannen gekopieerde toon. Dan mag Laurence wat zeggen. Hij is één van de slagwerkers, Engelsman en onze onvolprezen presentator. Hij vertelt dat we de Palestijnen steunen, dat we achter ze staan, hoe veel respect we hebben voor hun strijd en veerkracht. En hij probeert genuanceerd te zijn. Hij wordt vertaald. Er wordt gejuicht en geklapt. De menigte kolkt, geen idee hoeveel mensen hier zijn. Veel: ik kan achter me het einde niet zien. Ik heb inmiddels wel een glimp opgevangen van wat er, vóór ons, nog geen 100 meter verderop op de weg staat: een paar jeeps en een groep militairen. Ik kan niet precies zien hoeveel, maar het ziet er buitengewoon intimiderend uit. Dan wordt de situatie wat ondoorzichtiger. Het is onduidelijk of we weer moeten spelen of juist niet. Xander gebaart van wel, Onno van niet, of andersom, Rinus telt af, het slagwerk zet in en wordt weer afgekapt. Als je ooit in een menigte hebt gestaan terwijl er iets ernstigs misgaat, dan herken je dat voortaan altijd. Het is een rimpeling van geluid en beweging. Kijk een natuurdocumentaire – een kudde hoefdieren die beslopen wordt door een roofdier. Het moment waarop iedereen weet dat er iets loos is. De koppen omhoog, proberend te lokaliseren waar het gevaar dreigt en of dít het moment is om in actie te komen – en je weet wat ik bedoel. Achteraf zal ik horen dat er toch een groepje jongeren naar voren is gerend en dat dat waarschijnlijk de aanleiding is geweest. Plotseling suizen er een aantal vuilgele strepen heel hoog over ons hoofd. Ze bewegen vreemd langzaam. Net zo langzaam dalen ze. Heel ver achter ons. Achter ons. Een paar minuten eerder grinnikten Gert en ik nog tegen elkaar dat de wind van ons af stond. Naar de Israëli’s. Terwijl alles om me heen heel even mee leek te gaan in die vreemde slow motion, wordt nu even plotseling alles weer in beweging gezet. Het geluid is ook ineens terug (was dat weg dan?). Paniek. Ik probeer rustig te blijven. Ik draai me om, maar ga niet rennen. Net als Ardi naast me kom ik tot een soort slappe draf. Ik heb een trompet in mijn handen. Ik wil niet vallen, ik wil niet anderen onder de voet lopen. Ik weet bovendien niet wat dat is, traangas. Ik krijg een goeie schop tegen de achterkant van mijn linker dij. Verbaasd kijk ik om, er rolt een vuilgele rook walmende bus van me weg. Ik moet toch harder gaan lopen. Voor me zie ik precies waar de granaten liggen. De wolken beginnen naar elkaar toe te groeien. Ik moet kiezen, ik kan ze niet allemaal ontwijken. Ik heb niets bij me om m’n gezicht te beschermen, geen shawl of zo, veel te warm. Ik probeer met een punt van mijn knalgroene overhemd mijn mond een beetje af te dekken. Een punt van een overhemd is niet buitengewoon geschikt om je mond mee af te dekken. Ik probeer m’n adem in te houden. Voor het eerst van mijn leven krijg ik traangas binnen. Met mijn ogen valt het mee, maar na een paar seconden denk ik dat ik geen adem meer krijg. Ik moet dieper adem halen, ik weet dat ik dat niet moet doen, maar ik stik. Je stikt niet van traangas, het is alleen maar heel naar. Het gaat over. Ik denk dat ik stik. Ik moet van de weg af, links omlaag, het land in. Daar liggen nog geen granaten, daar rennen ook veel mensen. Ik bedenk pijlsnel hoeveel mensen je om je heen wil hebben in zo’n situatie. Geloof ik. Ik ren over ongelijke maar stevige ondergrond schuin weg van de weg. Ik ren niet, ik sjok. Ondertussen maak ik geluiden alsof er een dropje in mijn luchtpijp is geschoten en daar niet weg wil. Gierend probeer ik adem te halen. Ik stik. Langzaam wordt het beter, ik sukkeldraaf nog steeds, naast me een iets harder lopende Palestijnse jongen: “You allright?”. Ik knik dat het gaat. Het gaat. Ik krijg weer lucht. Ik kijk naar de weg. Ik ben het stuk waar het het ergst is voorbij. In een boog terug naar de weg, terug naar de moskee. Ik wil niet ergens terechtkomen waar de anderen niet zijn. Waar zijn de anderen? Ellen, ik zag Ellen net als laatste ergens. Ik zie niemand meer van de Fanfare. Zouden ze nog andere middelen inzetten dan traangas? Ik moet terug naar de weg. Ik zie bij een huis een jongen op de grond liggen. Met zijn gezicht naar de grond, hij heeft hetzelfde als ik, maar dan veel erger, er knielt iemand bij hem. Water! Ik heb water in mijn tasje. Ik merk dat ik ondertussen al mijn losse spullen (muziekboekje, mutsje, fluitje, zonnebril) allemaal in mijn schoudertasje heb gestopt. Wat moest je ook al weer wel en niet doen. Was water slim, of werd het dan erger? Een ui. Je moest een ui bij je hebben. Ik heb geen ui. Ik drink water. Als ik bij de weg kom is er een loeiende ambulance gestopt. Ik sta stil. Zie volkomen wezenloos hoe zes mannen schreeuwend en gebarend een bebloede man op een brancard naar de ambulance rennen. Er omheen nog meer schreeuwende mannen. Er ligt al iemand in de ambulance. Ik loop nu al weken live rond in journaalbeelden, maar dit slaat alles. Dit is dus echt. Dit gebeurt. Ik sta er bij en kijk er naar. Even verderop vind ik de eersten terug. De bus is ook gekomen om ons weg te halen, maar moet uit de weg voor de af en aan rijdende ambulances. Ik stap in, inmiddels met 2 trompetten, een saxofoon en een lessenaar in mijn handen. Omdat Anne en Daan een stukje terug gaan om te kijken of ze mensen van ons kunnen vinden en helpen. In de verte is weer gedoe, volgens mij is er weer een salvo afgevuurd. Het lijkt me verstandig om zoveel mogelijk mensen op dezelfde plaats bij elkaar proberen te houden. Dan keert de bus en rijdt terug naar de moskee. We zitten er met maar een stuk of 6 mensen in. Het duurt nog een hele tijd voor we iedereen bij elkaar hebben. Heel lang gaat het gerucht dat er iemand van ons in een ambulance zit, maar niemand weet wie. Dat Ellen een huis in gevlucht is. Dat Mirthe met de grote camera nog ergens in niemandsland tussen de linies zit. Niemand heeft Francine gezien. Uiteindelijk is de schade: 1 snijwond aan een hand wegens een glijpartij, 2 mensen geraakt door een granaat, 1 stem kwijt, een aantal mensen met ademhalingsproblemen of misselijkheid. En een kleine dertig mentaal geknakte mensen. Bij ons dan. Van de locoburgemeester horen we later dat er 35 Palestijnen in het ziekenhuis liggen. We hebben veel, heel veel geluk gehad. Zelfs alle instrumenten en andere spullen zijn in veiligheid (Patrick heeft onderweg nog een fotocamera met een Reuterslogo van de grond geraapt en meegenomen. Hij blijkt later inderdaad van een professionele persman te zijn). We hebben gegeten, overlegd, nabesproken, suggesties gedaan om een volgende keer te zorgen dat het vreedzaam verzet blijft (uiteraard zijn er jongeren stenen gaan gooien na dat eerste salvo), de locoburgemeester, die weg moest, gegroet en hangen opnieuw in en rond het gemeentehuis. We moeten zo door. Spelen op een bruiloft. Ik heb geen zin. Dit was een schermutseling. Niks bijzonders vergeleken bij wat de mensen in dit land elke dag doormaken. Bij wat ze al achter de rug hebben. Bij wat ze nog te wachten staat. Ik vlieg over drie dagen naar huis. Ik zit met mijn rug tegen het gemeentehuis van Kfar Kadum. Ik kijk uit op het huis van de broer van de locoburgemeester. Hij ligt in het ziekenhuis. Iets verder, op de heuveltop, een Joodse nederzetting...
|